Heerlijkheden

In het boek Heerlijkheden in Nederland wordt een heerlijkheid beschreven als: "een conglomeraat van rechten en plichten die betrekking hebben op het bestuur van een bepaald territorium en die in particuliere handen zijn". Heerlijkheden zijn ontstaan in de Middeleeuwen en hebben in ieder geval bestaan tot het inwerking treden van de Grondwet in 1848, met uitzondering van de periode 1795-1814. Over het wel of niet bestaan van heerlijkheden na 1848 verschillen rechtshistorici van mening.

In dit informatieblad leest u meer over de heerlijkheden rondom Zutphen, heerlijke rechten en de archieven.


Wat zijn heerlijkheden?

Heerlijkheden zijn dus zelfstandige gebieden met eigen wetten, bestuurders en rechtspraak. De heer was in het gebied de belangrijkste persoon. Hij bezat de heerlijke rechten om in het gebied wetten uit te vaardigen, bestuurders te benoemen en belastingen te heffen. Ook steden konden eigenaar zijn van een heerlijkheid. Vooral in de zestiende tot achttiende eeuw kochten steden nabijgelegen heerlijkheden, om zo macht te krijgen over het omliggende platteland. Tot 1848 was jurisdictie verhandelbaar en konden heerlijkheden of heerlijke rechten worden verkocht, geveild of geschonken. Een heerlijkheid kon ook geërfd worden.

Bij een heerlijkheid hoorden veelal pachtvelden en een burcht/kasteel of landhuis. Niet alle landhuizen waren overigens in bezit van de heer. Ook hoefde de heer niet op zijn grondgebied te wonen. Als er geen uitoefenbare heerlijke rechten meer zijn, wordt de heerlijkheid opgeheven.

Hoge en lage heerlijkheden

Er hebben verschillende heerlijkheden bestaan: hoge, middelbare en lage heerlijkheden. Het verschil werd gevormd door rechten die er aan verbonden waren. Hoge heerlijkheden beschikten over het halsrecht (de rechtbank van de heerlijkheid mag de doodstraf opleggen). Het verschil tussen middelbare en lage heerlijkheden was vaag. Vaak werd er dan ook alleen van hoge en lage heerlijkheden gesproken. De lage heerlijkheden hadden geen halsrecht. Dit was in handen van de Staten. Zware misdrijven waar de doodstraf op stond mochten niet door de schepenbanken (rechtbank van de heerlijkheid) behandeld worden. Deze zaken werden doorverwezen naar het Hof (Arnhem).

Heerlijke rechten

Aan iedere heerlijkheid waren rechten gekoppeld (zie de tabel hieronder). Deze rechten verschilden per heerlijkheid. Na de Bataafse omwenteling in 1795 werden de rechten afgeschaft die uitoefening van bestuursgezag inhielden. Hierdoor verviel het benoemingsrecht en mocht de heer geen bestuurders benoemen. In 1798 werden nog meer rechten afgeschaft: visrecht, jachtrecht en windrecht. Omdat de heren hierdoor inkomsten misliepen, werd er flink geklaagd over de afschaffing. In 1814 werden daarom de heerlijke rechten deels hersteld. De heerlijkheden werden zoveel mogelijk een afzonderlijke gemeente. De heer kreeg het recht om een schout (later burgermeester), gemeenteontvanger en gemeentesecretaris te benoemen. Ook kreeg hij benoemingsrecht voor lagere ambten (schoolmeester, gemeentebode, veldwachter). De jacht- en visrechten werden eveneens hersteld. Bij de grondwet van 1848 werden de heerlijke rechten die betrekking hadden op bestuursgezag definitief afgeschaft.

Veel voorkomende heerlijke rechten:


Banrecht: Ingezetenen waren verplicht tegen betaling gebruik te maken van bepaalde voorzieningen in een heerlijkheid. De vergoeding van het gebruik van bijvoorbeeld de molen kwam deels ten goede aan de heerlijkheid.

Belasting op onroerend goed: Aan iedere heerlijkheid was een cijnshof verbonden. Dit was een instantie die de belastingen registreert en int. Iedere bezitter van grond binnen de heerlijkheid was cijnsplichtig. De hoogte van de belasting was afhankelijk van de oppervlakte van het stuk grond. Cijnsgeld is te vergelijken met hedendaagse onroerend zaak belasting.

Benoemingsrechten: De heer benoemde de schout of drost, de leden van het gerecht, koster, doodgraver, voorzanger, schoolmeester en de schipper. Tussen 1814 en 1848 bezat de heer het voordrachtsrecht van de schout, secretaris en ontvanger van de gemeente. De heer had in die periode ook het benoemingsrecht van functies als nachtwaker, turfsteker en schipper.

Collatierecht en herenbank: Het recht om een pastoor te benoemen (collatierecht) en het recht van een heer en zijn familie op een bevoorrechtte plaats in de kerk (Herenbank).

Grafrecht:Het recht om begraven te worden in de grafkelder in de kerk (meestal op het koor).

Jachtrecht: Het recht om binnen de heerlijkheid te jagen en deze rechten te verpachten.

Marktrecht: Het recht om binnen een heerlijkheid markten te houden. De organisator van de markt moest toestemming aan de heer vragen en vervolgens marktgeld betalen.

Pachtgelden: Het recht om pacht te innen voor het gebruik van de landbouwgronden in de heerlijkheid.

Recht op de dode hand: Belasting op de nalatenschap van een ingezetene, meestal rond de 5 procent van de verkoopwaarde van het onroerend goed. Soms had de heer ook het recht om het beste stuk uit de persoonlijke bezittingen te kiezen. Soms was dit recht verbonden aan een heerlijkheid.

Recht van aanwas: Het recht om aangeslibde grond in te polderen en als zijn eigendom te beschouwen. Dit recht is bekend in heerlijkheden aan zee of een rivier.

Recht van duivenvlucht: Recht om een duiventil te houden.

Recht van eendenkooi: Recht om eenden te vangen en te bejagen door middel van een eendenkooi.

Tiendrecht (tienden): Tien procent van de jaarlijkse landbouwopbrengsten moest aan de heerlijkheid worden afgedragen. Het tiendrecht behoorde oorspronkelijk aan de kerk en is over gegaan naar de heerlijkheden. In het begin van de twintigste eeuw is het recht afgekocht door de overheid en vervolgens afgeschaft.

Tolrecht: Aan de grenzen van de heerlijkheden mocht tol geheven worden. Dit kon een wegentol zijn, maar ook een belasting van de doorvoer van specifieke grondstoffen en passage van personen.

Het recht turf te steken of klei af te graven.

Visrecht:Het recht om binnen de heerlijkheid te vissen en deze rechten te verpachten.

Windrecht: Het recht om toestemming te geven voor het bouwen van windmolens. Wie het recht bezat mocht een vergoeding eisen voor het gebruik van de wind door windmolens.

Zwanedrift:Het recht om zwanen te vangen en te houden.


Heerlijkheden in de omgeving van Zutphen

Heerlijkheid Verwolde

De heerlijkheid Verwolde was ten tijde van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden één van de negen heerlijkheden in het Kwartier van Zutphen. Hoewel daarover enige discussie bestaan heeft, was Verwolde in ieder geval in de 17e en 18e eeuw een zogenaamde hoge heerlijkheid. De bezitter had daardoor de mogelijkheid misdaden voor zijn eigen rechtbank te berechten. Maar in de praktijk van het graafschap Zutphen was het 't Hof van Gelderland dat vonnis wees in lijfstraffelijke zaken. Alleen het gerechtelijk vooronderzoek en de uitvoering van het vonnis kwamen toe aan de bezitter van de hoge rechtspraak. Daarentegen werden in het oud-rechterlijk archief van Verwolde (1603-1810) geen stukken aangetroffen die betrekking hebben op de criminele jurisdictie van de heer van Verwolde. Het gericht van Verwolde bestond uit een richter die bijgestaan werd door twee keurnoten. Breuk- of boetezaken werden behandeld door een advocaat-fiscaal, een functie die vergelijkbaar is met die van de huidige officier van justitie.

Tot de rechten die de heren van Verwolde uitoefenden behoorden: de benoeming van de advocaat-fiscaal, de richter, de onderrichter (vergelijkbaar met de functie van veldwachter) en de landschrijver of secretaris van het gerecht. Verder had hij het brouwrecht, het recht van geven van vrijgeleide en het gevangennemen van misdadigers, het recht van voordracht bij sommige benoemingen, het jachtrecht, het tiendrecht, het recht van verschrijving in de Ridderschap van het graafschap Zutphen, het collatierecht te Laren, de benoeming van koster, schoolmeester, gezworen ijker en peiler van de maten en gewichten.

Aan het Huis Verwolde was een leenkamer verbonden. Omdat Verwolde zelf een leen van het Huis Keppel was, zijn de Verwoldese lenen te beschouwen als Keppelse achter-lenen. De heer van Verwolde had het recht van begeving van de vicarie (altaarstichting) van Maria Magdalena in de kerk van Lochem, alwaar hij ook een bank bezat. Tenslotte was de heer van Verwolde erfmarkerichter van de mark van Laren, Oolde en Verwolde (zie het informatieblad over Marken).

Huis Verwolde (SMZ P 01330)
Huis Verwolde in 1958, getekend door Willem Gerard Hofker. (Collectie SMZ)


Heerlijkheid Kring van Dorth

De Kring van Dorth was tot 1811 een hoge heerlijkheid waarin de heer van Dorth rechtspraak mocht uitoefenen. Evenals in Verwolde het geval was, mocht de heer rechtspreken in lijfstraffelijke zaken, maar werd dit in de praktijk overgelaten aan het Hof van Gelderland. De heerlijkheid bezat onder andere de volgende rechten: windrecht, recht van collatie, jachtrecht, recht op visserij, benoemingsrechten en tiendrecht.

Geslachtsnamen

In Nederland was het gebruikelijk dat de eigenaar van een heerlijkheid de naam daarvan achter zijn geslachtsnaam voegde om aan te geven dat hij de heer was van de betreffende heerlijkheid. Deze toevoeging maakte geen deel uit van zijn wettelijke geslachtsnaam en is te beschouwen als een eigendomsaanduiding. De circulaire die de minister van justitie in 1858 rond liet gaan, dat in officiële stukken een naam van een heerlijkheid nooit als deel van een geslachtsnaam mocht worden opgenomen, werd in de praktijk vaak genegeerd. Aan de ambtenaar van de Burgerlijke Stand werd vaak de naam van de heerlijkheid ten onrechte als deel van de geslachtsnaam opgegeven en vervolgens door de ambtenaar ingeschreven. Aan deze onjuiste opgave kon de betrokkene geen rechten ontlenen. In de praktijk was de kans groot dat in latere akten de onjuiste naam werd overgenomen, net zolang tot een ambtenaar een onderzoek deed naar de naam. Er zijn dus voorbeelden te noemen van geslachtsnamen waaraan de naam van de heerlijkheid is toegevoegd zonder dat er sprake is geweest van een Koninklijk Besluit.

Het stond mensen wel vrij om zich, zolang het geen officiële stukken betrof, te schrijven en ook te noemen met de naam van de heerlijkheid achter de geslachtsnaam.

Van, tot, in

Bij de invoering van de Burgerlijke Stand in 1811 was het gebruikelijk dat de eigenaar van de heerlijkheid de naam van zijn heerlijkheid achter zijn geslachtsnaam voegde met daartussen het woord van. Kinderen van de heer lieten tussen hun geslachtsnaam en de naam van de heerlijkheid het woord tot zetten.

Tegenwoordig geldt de regel dat iemand die een heerlijkheid alleen bezit, de aanduiding van heer of vrouwe van gevolgd door de naam van de heerlijkheid voert. Als er sprake is van een gemeenschappelijk bezit, noemen de eigenaren zich heer of vrouwe in gevolgd door de naam van de heerlijkheid. Volgens het huidige naamrecht maakt de naam van de heerlijkheid geen deel meer uit van de geslachtsnaam. De aanduiding 'heer/vrouwe van' of 'heer/vrouwe in' wordt tegenwoordig met een komma gescheiden van de geslachtsnaam.

Samengestelde namen

In de negentiende eeuw werd - ook in officiële stukken - de naam van de heerlijkheid vaak aan de achternaam gekoppeld zonder de aanduiding 'heer van'.

Archieven van de heerlijkheden

In de negentiende eeuw heeft de rijksoverheid de stukken die betrekking hebben op de rechtsprekende functie van de heer uit de heerlijkheidsarchieven gelicht en als aparte bestanden in de oud-rechtelijke archieven (ORA) ondergebracht. Bij onderzoek naar de heerlijkheden moet er dus in twee archieven gekeken worden:

Overzicht van heerlijkheden en bijbehorende archieven
HeerlijkheidArchiefPeriodeInventaris
Dorth ORA Heerlijkheid Dorth 1550-1810 5059
Dorth Huis Dorth 1346-1896 Gelders Archief, archiefblokken 0384, 0859, 0860
Verwolde ORA Verwolde 1603-1810 1101
Verwolde Huis Verwolde 14e-20e eeuw Gelders Archief, archiefblok 0556

 

Valkuilen

  • De eigenaar van een huis/landerij; hoeft niet dezelfde persoon te zijn die de heerlijkheid bezit. Omdat huizen en heerlijkheden vaak dezelfde naam hebben, en omdat de eigenaren zich er vaak naar vernoemden, kan het zijn dat de twee verschillende eigenaren dezelfde naam voeren.
  • In de negentiende eeuw heeft de rijksoverheid de stukken die betrekking hebben op de rechtsprekende functie van de heer uit de heerlijkheidsarchieven gelicht en als aparte bestanden in de oud-rechtelijke archieven ondergebracht. Omdat de scheiding tussen bestuurlijke en rechterlijke stukken niet altijd mogelijk is, kan het zijn dat de gezochte stukken zich in het oud-rechtelijk archief bevinden (Zie het informatieblad over Oud-rechtelijke archieven).


Literatuur en websites

  • Pieter van Wissing (eindred.), Geldersen gezocht. Gids voor stamboomonderzoek in Gelderland (Arnhem, Den Haag 1996).
  • C.E.G. ten Houte De Lange M.A., Heerlijkheden in Nederland (Hilversum 2008).
  • F.C.J. Ketelaar, Oude zakelijke rechten, vroeger, nu en in de toekomst (Les survivances du 'système féodal' dans le droit néerlandais au XIXe et au XXe sciècle) (Leiden/Zwolle 1978).
  • J.Ph. de Monté ver Loren, "Bestaan er nog heerlijkheden en hoe te handelen met aan heerlijkheden ontleende namen?"in: De Nederlandsche Leeuw 78 (1961) kol. 394-400.
  • Website Heren van Holland.
  • J. de Graaf, "Huis Dorth en zijne bewoners" in: Bijdrage en Mededelingen Gelre XV(1912)493-511.
  • J. de Graaf, "Het huis en de heerlijkheid Verwolde" in: Bijdrage en Mededelingen Gelre XXVI (1923) 1-50.